Afbeelding
WIE WAT BEWAART...DIE WEET WAT!

Tot redding van drenkelingen

Actueel 721 keer gelezen

In de 18e eeuw werd ontdekt dat schijnbaar levenloze drenkelingen weer konden worden bijgebracht. In 1767 werd in Amsterdam de "Maatschappij ter behoudenis van Drenkelingen" opgericht. Dit voorbeeld werd op veel plaatsen gevolgd, zo ook op Voorne.

Op 25 maart 1769 maakte het stadsbestuur van Brielle, samen met het bestuur van Voorne, bekend dat een ieder verplicht was om hulp te bieden aan drenkelingen, deze zo snel mogelijk uit het water te halen en in een huis of herberg te brengen. De chirurgijn diende zich direct te melden waar 'soodanige ongeluckige menschen' waren gebracht om zijn hulp aan te bieden. Voor het nalaten van hulp werd een hoge boete in het vooruitzicht gesteld maar voor eventuele geleden schade een beloning. Alle herbergiers waren verplicht om de circulaire van de Amsterdamse Maatschappij aan te schaffen. Daarin werden enkele beproefde praktijken beschreven. Zo was het erg heilzaam gebleken om door middel van een pijp tabaksrook in de anus van de ongelukkige te blazen. Dit moest direct gebeuren waar de drenkeling werd gevonden en volgehouden worden ook nadat hij was overgebracht naar de herberg. De volgende stap was de drenkeling warm te krijgen. Dat kon het best gebeuren door de drenkeling met schapenhuiden toe te dekken of beter: door de natuurlijke warmte van twee gezonde mensen die met hem in bed gingen liggen. Was het mogelijk dan moest ook zonder uitstel overgegaan worden tot aderlating en het inwrijven van de rug met droog zout of met brandewijn nat gemaakte doeken. In alle gevallen moest men stoppen met de ouderwetse methoden van de drenkeling op een ton te rollen of met een touw onder de armen of benen op te hangen.

Aart van der Houwen (aa.vanderhouwen@streekarchiefvp.nl)

Stuur jouw foto
Mail de redactie
Meld een correctie

Uit de krant